Het uiterlijk van de middeleeuwse draak
Heb je al eens heel goed gekeken naar Margriet? Eigenlijk ziet ze er maar een beetje vreemd uit. Ze heeft twee poten en een heel lange, gekrulde staart. Schubben zijn niet te zien, maar ze heeft wel een kam op haar hoofd. Ook heeft ze twee, bijna schattige ronde oortjes. Ze ziet er met andere woorden niet zo vreselijk uit als de draken uit bijvoorbeeld Game of Thrones of The Hobbit. En toch bestaat er geen twijfel over: Margriet is een draak, maar dan wel een middeleeuws exemplaar. Toen zagen draken er anders uit dan wij nu gewoon zijn. Doorheen de middeleeuwen ondergaat de draak verschillende gedaantewijzigingen om te eindigen bij het gekende uitzicht van vandaag.
De Ieperse draak Margriet in het Yper Museum.
Grootste der serpenten
Rond 625 na Christus vat de Spaanse Isidorus van Sevilla zijn levenswerk aan: het samenbrengen van alle bestaande kennis in één werk: de Etymologiae. In deze encyclopedie kon een beschrijving van een draak natuurlijk niet ontbreken. Een draak is volgens de schrijver de grootste der serpenten dat bovendien kan vliegen. Of dit betekent dat de draak vleugels heeft, vertelt de auteur er niet bij. Wel weet Isidorus dat het gevaar van de draak zich in de staart bevindt. Vergif of vuur heeft een draak niet nodig, met zijn gespierde staart kan hij zelfs een olifant wurgen.
De beschrijving die Isidorus van de draak geeft, bedacht hij niet volledig zelf. Hij baseert zich hiervoor op de Klassieke Oudheid. De antieken gebruiken de termen draco (Latijn) en drakoon (Grieks) voor verschillende dieren, maar in essentie gaat het om een grote slang, heel vaak een waterslang. Maar een drakoon is evengoed een afschrikwekkend fabelmonster, dat kostbaarheden bewaakt of de plaatselijke bevolking terroriseert en onoverwinnelijk lijkt. Tot de mannelijke held arriveert en in een spannende strijd het monster weet te verslaan. De strijd van Herakles tegen de Hydra van Lerna, een vijfkoppige drakoon, is hier een mooi voorbeeld van.
Herakles en de Hydra,© Hartmann Linge, Wikimedia Commons, CC-by-sa 3.0.
Middeleeuwse bestiaria
Doorheen de middeleeuwen is het genre van de bestiaria enorm populair. Dit zijn boeken waarin alle diersoorten beschreven staan. De middeleeuwer maakt hierbij geen onderscheid tussen feit en fictie. Een draak kan je net zo goed tegenkomen als een koe. Het valt op hoe vaak de auteurs teruggrijpen naar de omschrijving van Isidorus van Sevilla. Maar stilaan komen er enkele kenmerken bij: de draak krijgt twee poten, tanden en vleugels met veren, zoals een vogel. Over de kleur van het dier blijft het stil. Dit zorgt ervoor dat de miniaturisten hun creativiteit kunnen gebruiken: er bestaat nogal wat variatie in hoe een draak wordt afgebeeld. Bovendien komen ze voor in alle kleuren van de regenboog.
Een kleurrijke draak uit een bestiarium, The J. Paul Getty Museum, Los Angeles, Ms. Ludwig XV 3, fol. 89.
Van vliegende slang naar vierpotig reptiel
In de 13de eeuw komen er twee nieuwe kenmerken bij die we tot op de dag van vandaag associëren met een draak. Jacob van Maerlant is in 1270 de eerste auteur die de vleugels omschrijft als ‘deze van een vleermuis’. Stilaan worden de vleugels met veren vervangen door membraamachtige exemplaren; dus met gespannen huid zoals bij een vleermuis. Albertus Magnus is dan weer degene die de draak zijn schubben geeft. Maar dat de draak kan vliegen, gelooft hij niet. Het dier zou hiervoor veel te groot zijn. Langzaamaan krijgt de draak het uiterlijk dat wij vandaag het best kennen. De eerste draak op het Ieperse belfort verschijnt waarschijnlijk net eind 13de - begin 14de eeuw. Het is dus niet zo verwonderlijk dat Margriet wel al vleermuisvleugels heeft, maar het met twee poten moet doen. Het is ook dit type draak dat in de heraldiek – de symbolen waarmee ridders hun wapenuitrusting versierden – gangbaar blijft.
De draak bij Jacob van Maerlant, Der Naturen Bloeme, c. 1350, Museum Meermanno-Westreenianum & Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. Manuscripts.kb.nl (The Hague, KB, KA 16, f. 104r)
Eind 15de eeuw en begin 16de eeuw verschijnen de eerste afbeeldingen van een draak met vier poten. De bekende kunstenaar Albrecht Dürer is een van de eerste om een vierpotige draak te tekenen. Het is dan ook in de renaissance dat de afbeeldingen van draken steeds herkenbaarder worden. De tweepotige draak verdwijnt niet helemaal van het toneel. In Engeland blijft dit type draak bestaan, onder de naam wyvern. Ook op het continent blijven kunstenaars een draak al eens met twee poten afbeelden, maar hier krijgt dit dier geen eigen naam.
De vierpotige draak bij Albrecht Dürer, hier in gevecht met Sint-Joris, 1504-1505, Rijksmuseum.
Het uiterlijk van de draak blijft met andere woorden voer voor debat. Dat bewijst een 17de-eeuwse omschrijving door Edward Topsell. In zijn bestiarium omschrijft hij de draak als volgt: “Er zijn sommige draken die vleugels hebben en geen voeten, sommige anderen hebben zowel voeten als vleugels, en sommige voeten noch vleugels, maar zijn enkel te onderscheiden van gewone slangen door de kam die op hun hoofd groeit en de baard onder hun kaken.” Ondanks dit debat over het uiterlijk van de draak, nemen de meeste auteurs het bestaan van het dier gewoon voor waar aan.
Een tweepotige draak in het album van Anselmus Boëtius de Boodt, 1596-1610, Rijksmuseum.
De draak verbannen naar het rijk der fabels
Stilaan groeit de overtuiging dat draken niet in de echte wereld bestaan. Veel meer dan in de middeleeuwen, reizen mensen de wereld rond. Veel van de bestaande verhalen worden nu in twijfel getrokken. Want niemand lijkt het dier echt te kunnen observeren. Wanneer de Zweedse naturalist Carolus Linnaeus in 1735 zijn taxonomie publiceert, plaatst hij draken in de ‘paradox’ categorie, samen met onder andere de hydra, eenhoorn, sater en feniks. Zij passen niet in de taxonomie van Linnaeus die gebaseerd is op observatie en classificatie. Ondanks de vele verhalen en zogenaamde ooggetuigen twijfelt Linnaeus aan hun bestaan. En zo belanden draken definitief in het rijk der fabels, allegorieën en mythes. En daar resideren ze vandaag nog steeds.